Ons Land België
België - De Frankische Tijd - Karel de GroteKarel de Grote en het buitenland
Karel de Grote, afkomstig uit het geslacht van de Karolingers, werd in 800 de eerste West-Europese keizer sinds de ondergang van het West-Romeinse Rijk in 476. Hij was koning, keizer en staatsvormer: zowel Frankrijk en Duitsland beschouwen Karel als grondlegger van hun natie. Tevens onderscheidde Karel zich als verspreider van het christelijk geloof, onderwijshervormer en militair genie.
Na de dood van Pepijn de Korte, in 768, trad Karel aan als Frankische vorst. Karels moeder Bertrada – vanwege haar klompvoet Bertha met de Grote Voet genoemd – kwam vanaf dit moment bij Karel inwonen. Aanvankelijk regeerde Karel samen met zijn broer Carloman (met wie hij op slechte voet stond), waarbij Karel vooral de noordwestelijke gebieden van het Rijk bezat en Carloman de meer zuidelijke en oostelijke gebieden, evenals delen van het huidige Nederland en Frankrijk. Toen Carloman in december 771 stierf, accepteerden diens onderdanen Karel als hun vorst en niet Carlomans zoontjes.
De zomer erop, in 772, begonnen de zogeheten Saksische Oorlogen, die tot 804 zouden duren. In een periode van enkele decennia veroverde Karel grote gebieden in met name het oosten van Europa, waarbij hij de voortdurend opstandige Saksen dwong om zich te bekeren tot het christendom. De meest heftige gebeurtenis was het zogenoemde Bloedbad van Verden in 782, bij het Duitse riviertje de Aller. Hier konden de Saksen kiezen voor het christendom of voor onthoofding. Historici schatten dat de Karolingers bij dit bloedbad uiteindelijk 4500 mensen executeerden.
Een belangrijke kwaliteit van Karel de Grote – daarom kon hij zijn rijk ook aanzienlijk uitbreiden – was zijn grote militaire inzicht. Hij zorgde ervoor dat zijn legertroepen goed uitgerust waren en nam in veldslagen vrijwel altijd de juiste beslissingen. In vijfentwintig veldtochten leed hij slechts tweemaal een nederlaag: in de strijd tegen de Moren bij Roncevalles (778, het Roelantslied gaat over deze slag) en tegen de Saksen bij Süntelberg. Bij alle andere gevechten kwam hij zegevierend uit de strijd. Zijn militaire successen waren te danken aan een goed uitgerust en intensief getraind leger. De kern van Karels leger bestond uit een ruiterij die gerekruteerd was uit de bevoorrechte en daarom loyale ridderlaag in het Frankische Rijk. Deze ridders waren gewapend met een zwaard, schild en lans en droegen een maliënkolder, helm en beschermende arm- en beenkappen. De cavalerie had de beschikking over speren, bijlen, soms een zwaard en een korte flexibele boog met een goedgevulde pijlkoker.
Belangrijk was dat Karel de Grote in de gaten had dat hij een goede band met zijn onderdanen moest onderhouden, zodat hij van hun loyaliteit verzekerd was. Ieder jaar maakte Karel de Grote een rondreis door zijn enorme rijk, dat zich uitstrekte van de Noordzee tot aan de Middellandse Zee. Dit deed hij om de band met zijn leenmannen goed te houden en op rijks- of landdagen nieuwe wetten en besluiten voor te leggen aan de edelen.
Op 25 december 800 kroonde paus Leo III Karel de Grote tot keizer, als dank voor het feit dat Karel hem een jaar eerder met zijn leger te hulp was geschoten vanwege intern-religieuze problemen in Rome, waarbij Leo door concurrenten van de curie uit Rome verdreven was. Karel werd hiermee de eerste bestuurder met de titel keizer sinds de ondergang van het West-Romeinse Rijk in 476. Tijdens zijn keizerschap breidde Karel zijn rijk verder uit in oostelijke richting, waarbij onder meer Bohemen en Avarenmark binnen de rijksgrenzen opgenomen werden.