Welkom in Zelem!
Zelem - De Schansen
Beschrijving
Schansen werden veel gebruikt tijdens de Tachtigjarige Oorlog als verdediging van strategische plaatsen, zoals riviermondingen, belangrijke aanvoerroutes over land of als extra verdediging van een stad.
Een schans of verschansing is een oud militair verdedigingswerk, meestal gemaakt van afgegraven aarde. Een verschansing betekent tegenwoordig in het algemeen een (militair) versterkte plek.
Tijdens de belegeringen werden vaak schansen gegraven door de belegeraars, om de troepen te kunnen beschermen tegen vuur uit de stad en eventuele aanvallen van buitenaf. De schansen waren destijds in de regel stervormig met meestal vier punten (bastions) en werden vaak omringd door een gracht en andere vormen van verdediging, zoals palissades. Schansen waren in principe onafhankelijk, maar konden ook onderdeel zijn van een linie.
Permanent bezette schansen kregen een eigen naam en werden vaak 'fort' genoemd. Schansen lagen meestal in moeilijk toegankelijke gebieden. Rond een stuk grond, soms een hectare groot, werd een gracht gegraven van 4 à 5 m breed. Met de opgedolven aarde werd een wal aangelegd (2 à 3 m hoog) die met houtgewas werd beplant of met palen en vlechtwerk versterkt. Dit laatste is echter een veronderstelling, bewijzen zijn er niet voor.
De toegang werd afgesloten met een ophaalbrug en een poort, soms ook met een 'voorschans'. Bij de ophaalbrug stond het poorthuis waartegen een oven gebouwd was. Hierin woonden de portier of schansmeester die permanent toezicht had op de schans. Hij moes de eigendommen van de gemeenschap binnen de schans bewaken en daarbij in 't oog houden wat er op of rond de schans gebeurde. Daarnaast bestond er een gemeenschappelijke waterput, een bakoven en voorzieningen voor een korte belegering zoals voedsel, veevoeder, hout, huisgerief... Binnen lagen een reeks schansplaatsen waarop de schansgezellen huisjes bouwden. Wier er wilde schuilen moest toegangsgeld en een jaarlijks schansgeld betalen.
Schanshuisje
"Jaarlijks werd een schansmeester (kapitein of kapitein-luitenant, kolonel of gouverneur) benoemd: hij moest zorgen voor de organisatie. De manschappen werden ingedeeld in rotten van tien tot vijftien man, onder leiding van een rotmeester (ook jaarlijks verkozen). Die schansmeester moest de wachten organiseren en was verantwoordelijk voor de rechtspraak".
Het is niet zeker dat het schansreglement wel altijd strikt nagevolgd werd. De schanskapitein en de rotmeesters waren immers gewone boeren die geen speciale opleiding genoten hadden en die slechts voor een jaar hun functie bekleedden.
Enkel de buurtbewoners mochten op de schans vluchten... als ze hadden meegewerkt aan aanleg, onderhoud en bewaking of verdediging. Ze kregen een perceel toegewezen waarop ze een hut konden bouwen en een lapje grond voor hun vee. Zo vormde het geheel soms een dorpje in miniatuur. De rotgezellen (mannen tussen 18 en 59 jaar) moesten beloven hun wapens enkel te gebruiken voor de bescherming van de schans. Die wapens waren erg primitief: een stok met spits ijzer, hooivorken, soms een geweer met een half pond poeder en vijftien kogels.
Er bestond een schanskas die o.a. werd gespekt met boetes als het reglement was overtreden. Wie zijn wachtbeurt niet deed, kreeg een boete of kon zelfs zijn plaats op de schans verliezen. Als er vee op de omheining liep, kreeg de eigenaar van het vee een boete. Ook op het beschadigen van de schans stond een boete. De schansmeester controleerde de netheid van de woonplaatsen en de goede afwatering, vooral van het sanitair. Bij noodgeval luidde hij de stormklok om iedereen te mobiliseren en om de naburige dorpen te verwittigen. Om brandgevaar te vermijden mocht er na negen uur geen vuur, lamp of kaars branden.
Iedereen moest meewerken aan de aanleg en het onderhoud van de schans en voor het bewaken van de schans. Het onderhoud van de schans bestond voornamelijk uit het verstevigen en herstellen van de wallen en het uitdiepen van de schansgraaf. (Voor een volledig schansreglement, zie verder op in de tekst).
In tijden van gevaar werd er onder toezicht van de schanskapitein of de rotmeester, wacht gelopen door ganse rotten (tien à vijftien weerbare mannen). Op andere ogenblikken waren er slechts een tweetal personen die op de schans zelf patrouilleerden. Dit was noodzakelijk omdat de schansgezellen hun kostbaarste bezittingen steeds in hun schanshut lieten liggen.
Voor het afschrikken van roversbenden zal de schans wel degelijk zijn nut bewezen hebben. Indien een legereenheid echter een schans ontdekt had, was het voor de schansbewoners onmogelijk om zich hiertegen te verdedigen. Vaak werd dan ook onderhandeld met de legerofficieren (of grote groepen plunderaars) om tegen grote afkoopsommen de schans te sparen. Dit noemde men dan een 'sauvegarde'. Soms huurden ze soldaten in voor 'bewaking'.
Nochtans boden de schansen enkel bescherming tegen kleinere benden. De aarden wallen konden onmogelijk een belegering door een grotere legereenheid doorstaan en daarom moest de schans of de gemeente vaak vrijgekocht worden. Het feit dat de Prins-Bisschop van Luik toestemming gaf tot de oprichting van 82 schansen in Limburg bewijst anderzijds dat ze toch wel degelijk nuttig waren. Ieder gehucht of woonkern had 'zijn' schans: het was een unieke, noodzakelijke, algemeen verspreide lokale verdedigingsstrategie in de Kempen. (De schans ligt rechts op de foto).
Toch moet het systeem voldoende goed gewerkt hebben. Meer dan een halve eeuw na de oprichting van de eerste schansen werden er nog nieuwe schansen opgericht. En dit is ondenkbaar indien de schansen niet efficiënt geweest waren. De meeste schansen werden na 1800 door de gemeenschap aan particulieren verkocht.
Uit de talrijke oprichtingsakten blijkt dat de schansen ontstonden vanaf het einde van de 16e eeuw en in de loop van de 17e eeuw. Nochtans waren er elders al eerder dergelijke verdedigingswerken opgericht. Het concept was reeds lang gekend in militaire kringen. In de Kempen echter waren het niet de militairen die de schansen bouwden maar de gewone burgerbevolking. En dat is een unicum.
Ontstaansgeschiedenis van de schansen
Na een bloedige successieoorlog in 1492 had het Prinsbisdom Luik beslist zich neutraal op te stellen wat internationaal werd aanvaard. Maar wat ook betekende dat er geen echt leger was.
Prins-Bisschop Gerard van Groesbeek
Op 26 april 1564 vaardigde prins-bisschop Gerard van Groesbeek een reglement uit waardoor de burgers voortaan zelf hun verweer mochten organiseren.
Op 27 november 1577 werd in ieder dorp een permanente eenheid opgericht die bestond uit alle weerbare mannen tussen de 18 en 59 jaren. Deze moesten altijd paraat zijn om bij het luiden van de noodklok zo snel mogelijk naar de aangeduide verzamelplaats te komen. De 'huysliedens' moesten bescherming bieden tegen plunderende troepen, dieven of vagebonden. Ze waren in 'rothen' ingedeeld, en elke 'gemeynte' of gehucht van de Vrijheerlijkheid kende zijn legereenheid. Elke familie moest een soldaat of 'rothgesel' leveren ofwel betalen.
Ieder moest zorgen voor zijn eigen wapens en dan kwamen ze af met riek of gaffel, met zwaard of hellebaard. De meesten hadden ten slotte toch wel een 'snaphaan' of geweer. Ze moesten dan poeder meebrengen en zes kogels. De rothgesellen onderhielden dan ook de straten en... dronken in kalmere tijden wel een pintje. De reglementen zorgden er wel voor dat dit kon:
Wie afwezig is op de vergadering: een halve ton bier...
Wie ziek is, en zich niet laat vervangen: een halve ton bier...
Wie zijn gebuur niet helpt betaalt een halve ton bier...
Wie niet opkomt wanneer de rothmeester de hoorn blast een halve ton
Wie niet meewerkt aan de herstellingen van de wegen betaalt 1 ton.
Wie vlucht van schrik betaalt een ton bier enz...
Om plunderingen te voorkomen, bleek het evenwel efficiënter om tegenover grotere groepen soldaten een afkoopsom aan te bieden. Of om schansen op te richten tegen kleinere rovers (-soldaten)benden.
Prins-Bisschop Ernest van Beieren
Op 25 april 1582 beval de prins-bisschop Ernest van Beieren dat in gans het land, al de gezonde mannen van 20 tot 60 jaar, zouden gewapend en opgeleid worden om de indringers en plunderaars te verdrijven. Op 18 juli 1587 werd het 'militaire reglement' vernieuwd. De kapiteins dienden minstens om de drie maanden hun manschappen samen te roepen en hen met wapens te leren omgaan. Daarbij kregen ze munitie en geweren maar ook pieken, hellebaarden, zwaarden, messen en korte degens.
Geen enkele officier of kapitein mocht zijn manschappen laten marcheren of vrachten laten vervoeren zonder een uitdrukkelijk mandement van de prinsbisschop. Een specifieke opdracht voor deze 'huislieden' bestond in het vrijhouden van de wegen zowel te water als te land omdat vrijbuiters en veel soldaten door het land zwierven. Daartoe konden ze samengeroepen worden met de 'klok' of 'tambourin' of trommel. Ze kregen daarbij de toelating deze vrijbuiters te arresteren en gevangen te zetten. Wanneer één van de manschappen bij de uitvoering van een opdracht - wat God mocht verhoeden - gekwetst, gehandicapt of gedood werd, zou men een financiële bijdrage leveren aan de nabestaanden. De kapitein of officier kon een boete opleggen wanneer men niet voldeed aan zijn plicht.
Met de ordonnantie van 12 april 1632 werd een totaal oorlogsregime ingesteld. Ieder dorp diende een militie op te richten die onder bevel van een officier - de luitenant-drossaard - stond. Deze stelde in het dorp een kapitein aan die de leiding op zich nam over de huismannen die ofwel met een roer of met een stok bewapend waren. Ze dienden wel maandelijks oefeningen te houden en zeker vanaf 12 april 1632 steeds paraat te zijn.
Oorlogen en onlusten
In de talrijke oorlogen tijdens de 16e, 17e en 18e eeuw blijft Luik neutraal. Neutraliteit betekende in die tijd dat vreemde troepen ongehinderd over het grondgebied mochten trekken en er zelfs hun kamp mochten opslaan. Het was dan ook een ideale plaats voor de legers om uit te rusten en zich te bevoorraden. Dit bracht heel wat nadelige gevolgen voor de plattelandsbevolking met zich mee. Veldslagen werden enkel in de betere seizoenen uitgevochten, niet in de winterperiode. Dan werden de soldaten ergens ingekwartierd. Vooral de winter betekende dan ook een gruwel voor de Loonse en Brabantse gemeenten.
Nochtans kon heel wat ellende vermeden worden indien er een permanente legermacht bestond. Een permanente legermacht was echter een machtig wapen in handen van de Prins-Bisschoppen. Dit was dan ook onduldbaar voor de derde stand (de edelen uit de steden) die mee het bestuur van het Prinsbisdom bepaalden. Volgens hen was de oprichting van een permanente legermacht in strijd met het neutraliteitsprincipe.
Vooral de Kempen werd in deze oorlogseeuwen (1568-1713) zwaar getroffen. Terwijl er in Haspengouw heel wat stenen (vierkants-)winningen en versterkte burchten gebouwd werden om in te schuilen, was dat in het noorden nauwelijks mogelijk. De Kempense (leem-hout-stro) langgevelhoeves waren erg kwetsbaar.
Zicht op Bree
Afgezien van de omwalde stadjes Bree, Peer en Hamont en enkele versterkte kerkjes, konden de Kempenaars nergens terecht. Daarom liet de prins-bisschop hen toe schansen te bouwen.
De directe aanleiding voor de oprichting van de schansen dient gezocht te worden tijdens de 80-jarige oorlog (1568-1648) tussen de Protestantse Nederlanden en het Katholieke zuiden (Spanje). Er verbleven dan in het graafschap Loon (deel van het prinsbisdom Luik, huidige provincie Limburg) heel wat Spaanse en Nederlandse soldaten. Door de totaal ontwrichte financiële toestand van de staatskas van beide landen, was het onmogelijk om de soldaten op regelmatige tijdstippen te betalen. Dit betekende dat veel huurlingen bijna steeds zonder geld zaten en zich als echte rovers gingen gedragen.
Tijdens de oorlogen die de Spaanse koningen voerden tegen de hervormers of protestanten, had de plattelandsbevolking onvoorstelbaar te lijden onder de roof- en plunderzucht van de rondtrekkende soldaten. In de steden, waar goed georganiseerde burgerwachten fungeerden, hadden de uitbuiters minder vrij spel, maar op het platteland was de bevolking niet sterk genoeg georganiseerd om afdoende weerstand te bieden aan deze krijgsbenden. Maar om hun eigen lijf, hun hebben en houden te beschermen tegen de plunderaars, besloten zij zelf maatregelen te treffen voor hun eigen behoud.
Zo werden op het einde van de 16e eeuw en vooral in de eerste helft van de 17e eeuw, nagenoeg in elk Kempisch dorp, ten noorden van de Demer, door de bevolking versterkte plaatsen opgeworpen. Zij kregen de naam van "SCHANS" en waren in deze omgeving bijzonder talrijk. In Zelem waren er vier, in Paal zes en in Lummen zelfs acht van deze schansen. In Meldert werden slechts twee schansen aangelegd.
Dit waren vluchtoorden, aangelegd op laaggelegen terreinen, omgeven door een aarden wal en een brede gracht. Binnen deze schansen, die afgesloten konden worden met een ophaalbrug, vond de bevolking, wonend in schansgezellen - kleine noodwoningen - een zekere bescherming bij de doortocht van vreemde legers.
Het onderhoud van de schans werd toevertrouwd aan twee "schansmeesters", die jaarlijks in algemene vergadering door de gerechtigde huisvaders werden gekozen. De schansmeesters moesten zorgen dat de omheiningsgrachten steeds hun behoorlijke breedte en diepte behielden. Tijdens de winter moesten zij het ijs op de grachten breken, zo dikwijls dit nodig was. Zij moesten zorgen dat de poort gesloten was en dat alles in goede staat bewaard werd. Zij waren ook belast met de inning van de inkomsten en het betalen van de lasten en onderhoudskosten. Veel inkomsten waren er echter niet: er was de opbrengst van boetes, de verkoop van gras en houtgewas en de verpachting van de visserij. Op het einde van hun dienstjaar moesten zij op een algemene vergadering hun afrekening voorleggen aan de schepenen en de lastgevers. Ieder gehucht had daarenboven zijn wijk- of rotmeester. Hij hield een wakend oog over de gezellen van zijn rot en hij moest hen waarschuwen als zij moesten vluchten naar de schans.
De schansgezellen stelden ook een kapitein, twee luitenanten en het nodige aantal sergeanten aan. Deze waren belast met het handhaven van de inwendige orde op de schans, de regeling van de wachten, de verzorging van de wapens en het leiden van de verdediging als de schans werd aangevallen. Desnoods boden de schansgezellen ook hulp aan naburige schansen wanneer die, door de overmacht van de legerbenden, dreigden overrompeld te worden.
Iedereen begroette de Vrede van Westfalen (1648 - einde van de 80-jarige oorlog) met vreugde, maar de ellende was nog niet voorbij. Hertog Karel van Lorreinen (hieronder), die in Spaanse dienst gevochten had, kreeg zijn verloren hertogdom niet terug en bleef met zijn plunderende troepen rondtrekken.
De legertroepen van de Hertog van Lorreinen, Karel IV, die door de Franse koning van zijn bezittingen beroofd was en zijn diensten aan Spanje had aangeboden, werden bij de Vrede van Munster (Westfalen) ontbonden.
Deze Lorreinen waren een troep achtergebleven Franse huursoldaten (het waren huurtroepen van "allerlei kwaad gespuis"), die in Luik in winterkwartieren lagen. Zij ondernamen van daaruit rooftochten en verspreiden zich over heel Limburg. Zij verbleven er verscheidene jaren en leefden uitsluitend van plunderen en rooftochten. De Lorreinen waren overal erg gevreesd, mensen namen de vlucht.
De moegetergde Loon-Kempense dorpen verzamelden meer dan 1.500 slecht bewapende "huyslieden" om hen te verdrijven, maar ze werden op 'de Rampsalighe Sint-Niklaesdag' van 1648 nabij Meeuwen in de pan gehakt. Karel van Lorreinen bleef de streek terroriseren (verwoestte Borgloon, Blizen, Hamont, Peer, Beringen (="puinhoop"), Herk-de-Stad en plunderde Herkenrode, Munsterbilzen en commanderij Oude Biesen) totdat hij in 1654 door de landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden gearresteerd werd.
En nog was het niet voorbij. De Hollandse Oorlog (1672-1678), de Negenjarige Oorlog (1688-1697), de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) en de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) putten de Loonse bevolking verder uit. Het was een steeds wederkerende stroom van opeisingen, plunderingen, vernielingen, geweld of forse betalingen.
Tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) berokkende de troepen van de hertog van Marlborough de Loonse bevolking zoveel ellende, dat de verbranding van de gehate 'Malbroek' tot op vandaag voortleeft in de folklore. Ook Beringen werd 2x geplunderd. In 1702 werd zelfs het kasteel Grevenbroek (Achel) met de grond gelijk gemaakt. Na de Spaanse successieoorlog (1713) werd het heel wat rustiger in onze streken en hielden het belang van de schansen op.
Zelem
Zeelhem, op de grens van Brabant gelegen, was eene heerlijkheid, oorspronkelijk leenroerig aan het Graafschap Loon, later aan de Bisschoppen van Luik. De heerlijkheid bestond uit het dorp Zeelhem en de gehuchten Hees, Hettenrooi, Vinnenbroek, Bakel en Colenberg.
Lees meer hierover op: http://www.dbnl.org/tekst/_taa005187001_01/_taa005187001_01_0015.php
Constantijn Huygens (eigenaar Heerlijkheid Zelem) nam de Diestenaar Daniël Cools (1592-1653) als rentmeester in dienst voor 50 gulden per jaar (een hoog bedrag) en met de voorwaarde dat Cools' zoon zijn vader mocht opvolgen na diens dood. Daniël Cools sr. nam voorheen al de zaken waar voor de Oranje-Nassaus in de streek, en bewoonde het huis "De Groote Roos" op de Grote Markt in Diest. Zijn zoon Daniël Cools jr. (1629-1680), notaris, zette het werk van zijn vader verder. Cools jr. kwam om het leven tijdens een jachtpartij in Zelem.
Huygens was zeer tevreden over het werk van Cools en voegde in 1651 volgende staat bij zijn aantekeningen:
Quartieren van Zeelhem, volgens N. Jansz. 5. Jun. 1651, et alios in loco, 1657.
Zeelhem is daar de Kerck, het Clooster ende de Kerk in staen,
Hees, daer de molen state, heeft 16. huysen.
Hettenroy, het uyterste quartier van Hees, ten Noorden eenen hooghen Bergh.
N. die van Caggevinne willen sustineren, doch t'onrechte, dat den Hettenroyschen Bergh onder haer hoort, daer sy hem toch niet begaen en konnen sonder over den Zeelhemschen Bodem te passeren.
Heeft 8 huysen.
Vinnenbroeck ofte Venne in 't Zuyder quart. van Zeelhem heeft 3 huysen. Hier in staet de schans daer de Pastor in woont.
Bakel heeft maer 2 huysen.
Colenbergh 2 huysen.
D'oude schans by het Paenhuys 8 huysen.
De nieuwe schans tusschen de Capel en Vennenbroeck 25 huysen.
In als 72 Huysen.
http://www.cartusiana.org/?g=node/711
Zeelhem en de Huygensen
Op 10.04.1628 werd een notariële acte opgesteld voor de oprichting van een schans te Zelem in het "Marcllis bosch". Voorlopig is het ons nog niet duidelijk om welke schans het hier ging.
In de gemeenterekening van Zelem werden drie schansen vermeld:
de Nieu Schans (de nieuwe schans), d'Oude Schans (de oude schans) en de Schans tot Hees (de Hezerschans).
In 1650 dienden de schansen vrijgekocht te worden. Voor de Nieuwe Schans werd de som van 383 gulden betaald, voor de Oude Schans: 118 gulden en 16 stuivers en voor de Schans te Hees 343 gulden en 4 stuivers. Tesamen 845 gulden die overhandigd werden aan de "Laureynsche" soldaten. Op 30.01.1654 moest de pastoor naar Diest gaan om 14 souvereynen te halen voor de Nieuwe Schans. 's Anderendaags is Joannes Philips met de kapitein van de soldaten bij dezelfde Duynen het geld gaan halen. In 1651 werden gronden verkocht om het nodige geld bijeen te krijgen: 100 pond voor de schans op de Vroente. De Boterbeempt en 2 beemdekens te Bakel werden verkocht.
In de atlas van Ferraris (1777) zie je rechts boven het dorp "Zeelhem" een nog volledig omgracht Lobos-kasteel. Lobos was een allodiale heerlijkheid, dus geen onderdeel van Zelem. In 1465 liet Karel de Stoute het toenmalige kasteel van Lobos verwoesten. Links boven het dorp bevindt zich de oude schans. Links onderaan, het Sint-Jansbergklooster dat volledig ommuurd was en op die wijze ook een mogelijk toevluchtsoord.
In het vierkant het Loboskasteel met nog een deel van de oude omgrachting.
Navolgend is het schansreglement van de Zelemse schansen weergegeven. (Eigen schoon en de Brabander, 'Het Oude Zelem', J. Vranken, Pittem 1960.)
SCHANSREGLEMENT
Vooreerst zal ieder schansgezel gehoorzaamheid en onderdanigheid verschuldigd zijn aan de Gouverneurs en de bouwmeesters "int allent ghene sy met verdragh sullen gouverneren statueren ende goet vinden tot gemeyn welvaert ende profyt welke Gouverneur ende Bouwmeesters sullen doen collecteren ende inmaenen... ".
Over alle inkomsten en uitgaven zal jaarlijks een rekening opgemaakt en voorgelegd worden aan de andere schansgezellen, die de gouverneur en de bouwmeesters gekozen hebben. "Ende tot dien eynde geven die naerbeschreven schansgesellen midts desen onwederroepelyck consent ende volmacht aen den Gouverneur ende Bouwmeesters om hun lieden sonder contradictie te panden voor... ende penen als sy sullen hebben tegent naerheschreven misbruyck ende reserveert de officiers penen van vechten, diveryen en andersins".
Dit reglement werd door notaris Janssen opgetekend met de melding: Copia concordat cum sua originali copia, quod attestor. Het werd ondertekend door: Nandus Dullaerts, schansmeester, Loots J., bouwmeester, Joannes Loots, Franciscus Loots, Joris Lenaerts, Dionisius Luyten, Goossens Joannes, Gerardus Huybrechts, schansgezellen.
DE OUDE SCHANS
De juiste oprichtingsdatum van deze schans is niet gekend.
Deelnemers aan de schansen werden vrijgesteld van taksen verschuldigd aan de heer. Taksen voor de armen- of Heilige Geesttafel dienden wel betaald. Zo lezen we in de schepenakten dat Claes Swerts op 21.01.1658 in hoedanigheid van H. Geestmeester in recht verschijnt tegen Goovaert Moons, bouwmeester op de Oude Schans voor 6 gulden die de schans jaarlijks aan de armentafel diende te betalen. Ook op 23.11.1699 legde Jan Kinckels "in noem des H. Geestboeck van pastoor Droogen saliger aenleggere" klacht neer tegen de bewoners van de oude schans voor achterstallige betaling van 6 gulden Luiks geld.
In 1642 brandde de Oude Schans volledig af. Tijdens deze brand gingen alle gemeenterekeningen van de burgemeesters in de vlammen op, want ze werden bewaard in het huis van de secretaris, die binnen de omheining van de schans woonde.
Op de kaart van Ferraris zien we links boven het centrum de oude schans, grenzend aan de Zwarte Beek.
Ook in de atlas der buurtwegen is de omgrachting nog duidelijk aanwezig (1841).
Satellietbeeld. Ter plaatse is niets meer terug te vinden van deze oude schans behoudens de straatnaam (Oude Schansstraat) die eraan herinnert.
DE NIEUWE SCHANS
Op 28.06.1638 werd een plaats toegewezen aan de 'Dame de Zeelhem' Catherina de Beaudequin, op de nieuwe schans "op die Vroente", waar ze een huis kreeg. Uit rekeningen van 02.06.1644 blijkt dat verplaatsingskosten naar Brussel aan de pastoor en Pauls Franken werden terug betaald. Beiden waren met Catherina de Beaudequin gaan spreken over de Capelrye. Zij schonk haar huis op de schans en 3 bunders heide om ze te verhuren en alzo aan de kapelanie van het Sint-Niklaasaltaar een inkomst te bezorgen. Deze goederen werden op 11.10.1644 door de meier gemeten.
Op 23.05.1644 werd een schansreglement uitgeschreven. Dit werd op 13.04.1654 door de schepenen goedgekeurd. De bepalingen waren van toepassing op de Nieuwe Schans, doch volgens art. 38 waren ze dezelfde als die van de andere schansen.
In 1654 werd een soldaat dood en onder het stro verborgen, aangetroffen waarvoor burgemeesters Bartholomeus Cuppens en Jacobus Puerters te Diest door kapitein-kommandant de la Foux werden aangehouden.
De Nieuwe Schans volgens de Ferraris atlas.
De Nieuwe Schans is mooi weergegeven in de Atlas der Buurtwegen (1841).
Ook hier herinnert enkel de straatnaam aan de vroegere aanwezigheid van een schans.
Vlak naast de schans bevindt zich een kapel toegewijd aan O.L.Vrouw van Smarten. Ze wordt echter benoemd als 'schanskapel'. Oorspronkelijk bevond zich op de hoek van de huidige Stationsstraat en de Halensestraat een zeer oud kapelletje (het originele schanskapelletje). Nadat de grond waarop de kapel stond, verkocht werd, werd deze kapel afgebroken. Als tegenprestatie voor het afbreken van de kapel, werd aan de eigenaars van het huis, dat gebouwd werd op de locatie, gevraagd om een nis in de gevel van hun huis te voorzien met een O.L.V. Beeldje (momenteel nog steeds aanwezig). De inwoners van de wijk rond de nieuwe schans waren hier echter niet tevreden mee en bouwden de huidige, nog bestaande kapel. In de volksmond is deze kapel altijd als de "schanskapel" benoemd.
Recente foto van het huis op de hoek van de Stationsstraat en de Halensestraat met de nis met O.L.V. Beeldje.
Zicht op de Nieuwe Schans vanaf de Schanskapel - Schansstraat.
Heden is ter plaatse een doodlopende weg in L-vorm aangelegd op de schans met privéwoningen. Van de grachten zijn er geen sporen meer.
HEZERSCHANS
Ten noorden van Hees bevindt zich de derde schans, niet zo ver van het centrum van het aangrenzende Meldert. Deze schans werd vermeld op 18.02.1648. Hees had indertijd een vergelijkbaar bewonersaantal met Zelem-dorp. De schans is volledig tegen de grens met Schaffen (Brabant) gelegen.
De Hezerschans volgens de Atlas van Ferraris
De Hezerschans zoals ze is weergegeven in de Atlas der Buurtwegen (de rode lijn is de provinciegrens).
Satellietbeeld: intekening van de schans in het huidige landschap. Een kleine resterende grachtlijn is zichtbaar langs de zuidzijde, de west- en halve noordzijde.
Zicht met de Heesstraat mee in oostelijke richting. Hier is de gracht duidelijk waarneembaar en lag het schansterrein links (hoger). Rechts werd wel opgehoogd voor uitvoering van de betonbaan.
De resten van de gracht zijn nog duidelijk zichtbaar.
Speciale vermelding bij deze pagina: Dhr. Marc Robben, website: http://www.graafschaploon.be/.
Zelem en het Loboskasteel in de atlas der buurtwegen (19e eeuw).